Uitgangspunten VHP2 over pensioenen

Eindhoven, april 2016

Standpunt van de VHP2 over pensioenen

De VHP2 legt haar standpunten over o.a. pensioen in nieuwsbrieven en andere documenten aan de leden uit. De VHP2 brengt haar standpunt over pensioen bij de VCP (vakcentrale voor professionals) in. Het doel is om daarmee het politieke besluitvormingsproces te beïnvloeden.

Hieronder vinden jullie onze uitgangspunten met een nadere toelichting.

Uitgangspunten VHP2:

  1. De pensioenopbouw moet duidelijk zijn. Het uiteindelijke pensioen is van zeer veel factoren afhankelijk (aantal gewerkte jaren, opbouwpercentage, hoogte pensioengrondslag, opgebouwd partnerpensioen, de gekozen pensioenleeftijd, etc.). De uiteindelijke hoogte van het pensioen moet vooral aansluiten bij de individuele behoefte mede gerelateerd aan de eigen woning en de zorgbehoefte.
  2. De pensioenregeling kent bij voorkeur een Nabestaandenpensioen (weduwen en wezen) en een Arbeidsongeschiktheidspensioen. Een groot deel van het nabestaandenpensioen op opbouwbasis verdient de voorkeur.
  3. Een goed pensioen is een geïndexeerd pensioen. Het huidige toetsingskader dwingt pensioenfondsen helaas zich te veel te richten op nominale zekerheden. De indexatie-ambitie komt daardoor in gevaar. Een pensioengerechtigde wordt weliswaar direct geraakt in koopkracht door onvoldoende indexatie maar werkenden worden bij  pensionering geraakt waardoor het de uiteindelijke koopkracht door gemiste indexatie in het zelf meer dan halveren kan.
  4. Een pensioenregeling moet betaalbaar zijn. Het premieplafond lijkt op dit moment bereikt. Pensioenpremies bedragen al tussen de 15 % en 25 % van de loonkosten. Een verdere verhoging van de premie kan niet op draagvlak van zowel werknemers als werkgevers rekenen.
  5. Pensioenfondsen moeten voor de berekening van de premie en de verplichtingen uitgaan van realistische parameters. Te hoge rendementsverwachtingen leiden weliswaar tot lagere premies maar verhogen de kans op teleurstelling bij de deelnemers doordat het resultaat uiteindelijk tegenvalt.
  6. Uitvoering van de regeling door een pensioenfonds heeft de voorkeur. Doordat een pensioenfonds geen winstoogmerk heeft kunnen lage kosten worden gerealiseerd. Het is wetenschappelijk aangetoond dat onderlinge risicodeling op macroniveau tot een gemiddeld hoger pensioen leidt. Deze risicodeling staat momenteel door een gebrek aan transparantie onder druk.
  7. De fiscale regelgeving moet de mogelijkheid tot voldoende pensioenopbouw ondersteunen. Door de recente verlagingen zullen jongeren veel langer door moeten werken om een vergelijkbaar ouderdomspensioen op te bouwen dan de huidige gepensioneerden.

Samenvatting uitgangspunten:

De VHP2 is voor een transparant pensioencontract. Dat wil zeggen dat expliciet(er) wordt vastgelegd wie welke risico’s draagt en hoe de opbrengsten worden verdeeld. Momenteel buigt zich de SER over deze kwestie en zal uiteindelijk de regering tot desbetreffende wet- en regelgeving moeten komen.

In het nieuws wordt veel over dekkingsgraden, het vermogen en de verplichtingen gesproken. Om het nieuws goed te kunnen volgen leggen wij deze begrippen graag uit.

De dekkingsgraad

De dekkingsgraad geeft de verhouding aan tussen het vermogen van een pensioenfonds en de waardering van de verplichtingen. Van cruciaal belang is dus hoe je beide moet berekenen. Als je vermogen 11 miljard euro is en je de verplichtingen hebt berekend op 10 miljard leidt dat tot een dekkingsgraad van 110.

Als je vermogen 11 miljard euro is en de waardering van je verplichtingen is 12 miljard, kom je tekort en zakt je dekkingsgraad tot onder de 100 nl. naar 91,7. Sinds 2015 rapporteren pensioenfondsen een beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de laatste 12 dekkingsgraden. De ‘oude’ dekkingsgraad (die t/m 2014 werd gerapporteerd) was een momentopname van de financiële positie aan het einde van de maand.

De beleidsdekkingsgraad is stabieler dan de oude dekkingsgraad. In de oude situatie had een verandering in de bezittingen of de verplichtingen direct effect op de dekkingsgraad. Hierdoor kon de dekkingsgraad in korte tijd sterk schommelen door fluctuaties op de financiële markten. In de nieuwe situatie zullen de schommelingen door de middeling over 12 maanden kleiner zijn.

Het vermogen

Het vermogen bestaat uit de bezittingen van het pensioenfonds. Daarbij gebruikt men de actuele waarde van de bezittingen. Dus de waarde van dit moment, niet alleen van de aandelen maar ook van de obligaties en van alle andere beleggingen, moet worden meegenomen. Daardoor kan het vermogen van moment tot moment verschillen.

De rente bepaalt voor een groot deel de waarde van de obligatieportefeuille. Immers als de rente zakt, worden obligaties meer waard. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar. De rente is sinds veel jaren met een gestage daling bezig is. Er komen zelfs negatieve rentes in beeld.

Een redelijk rendement kan niet worden behaald zonder een bepaald risico te lopen. Dat risico moet verantwoord zijn, maar kan niet nul zijn.

De kosten van het beleggingsportefeuille spelen een steeds belangrijkere rol. Alle kosten die betaald worden verlagen je rendement. Zonder kosten gaat het echter niet. De complexiteit van beleggingen en beleggingsportefeuilles zijn in een rap tempo toegenomen. De fondsen werden daartoe uitgenodigd door de financiële wereld. Sinds pakweg 2009 wordt er hard gewerkt aan het transparanter en minder gecompliceerd maken van de portefeuille.

De verplichtingen

Een pensioenfonds weet hoeveel het betaalt aan gepensioneerden en het weet ook hoeveel geld het  in de toekomst moet betalen. Dat geld hoeft er nu nog niet allemaal te zijn. Het geld dat je nog niet hoeft uit te betalen kan nog rendement opleveren. Hoeveel dat rendement kan zijn is onzeker, maar pensioenfondsen moeten rekenen met een vastgestelde rente. Dat is de zogenaamde ultimate forward rate (UFR). Omdat de rente zo laag is, moeten fondsen meer geld in kas hebben dan wanneer die rekenrente hoger zou zijn. Je verplichtingen veranderen feitelijk niet, maar wel de waardering van die verplichtingen.

Als een pensioenfonds veel gepensioneerden heeft moeten nu en in de nabije toekomst (relatief) veel uitkeringen worden gedaan. De kans dat het nog niet uitgekeerde geld nog tegen een hogere rente kan worden weggezet is veel geringer dan bij een pensioenfonds met relatief veel jongeren. Een langere periode biedt immers meer mogelijkheden tot een hoger rendement.

De VHP2 is voor een realistische rekenrente voor pensioenfondsen en vindt dat er een balans moet zijn tussen de zekerheid die een pensioenregeling toezegt en het verwachte rendement dat mag worden gebruikt.

De levensverwachting

Sinds het midden van het vorige decennium is merkbaar dat de levensverwachting meer stijgt dan eerder gedacht. We leven langer. Daar hielden fondsen vanzelfsprekend rekening mee, maar de stijging ging sneller dan verwacht. Het gaat om een substantiële verhoging van de levensverwachting waardoor het vereiste vermogen toenam; immers op het moment van pensionering is voor deze deelnemers feitelijk te weinig gespaard.

Omdat we gemiddeld langer leven is in de regeling ook een forse aanpassing nodig. In 2007 bij het invoeren van het vroegere Financieel Toetsingskader werkten pensioenfondsen met de toen geldende prognosetafels. Pensioenfondsen hielden rekening met een toenemende levensverwachting. Voor jongeren werden meer pensioenjaren gereserveerd dan voor ouderen. Deze prognose is vastgesteld op basis van informatie van het CBS en het Actuarieel Genootschap. In 2009 en 2010 bleek al dat de prognose te laag is ingeschat en pensioenfondsen hebben de verplichtingen naar boven moeten bijstellen en daardoor is de dekkingsgraad met circa 8 punten gedaald.

Conclusie

Al deze facetten vormen de realiteit van nu. De relevante vraag is welke maatregelen genomen moeten worden om tot een houdbare situatie te komen. Daarbij speelt de verdeling van “de pijn” een belangrijke rol.

De VHP2 is van mening dat we de last met z’n allen moeten dragen. Zowel werknemers, werkgevers, pensioengerechtigden en slapers zullen in onze optiek moeten bijdragen. De VHP2 ziet de verplichte deelname aan een collectieve pensioenregeling nog steeds als een goede en efficiënte wijze voor het opbouwen van pensioen. Studies hebben aangetoond dat het Nederlandse pensioenstelsel zeer goed is en dat het leidt tot welvaartswinst ten opzichte van individuele spaarsystemen.

De VHP2 wil dit systeem verbeteren en de collectieve basis behouden.

De VHP2 is van mening dat de pensioenuitkering niet op dagkoersen moet reageren, maar het mag ook niet zo zijn dat bij onderdekking de disbalans te ver vooruit geschoven kan worden. De premie als stuurinstrument bij pensioenfondsen is nog maar zeer beperkt inzetbaar door de vergrijzing van veel fondsen. Het blijven vooruitschuiven van de pijn kan ertoe leiden dat de jongere werknemers van nu een veel lager pensioen krijgen dan wenselijk (zie Uitgangspunt 1). Het daarmee samenhangende risico is dat het draagvlak onder het Nederlandse pensioenstelsel verdwijnt. Dat zouden wij als VHP2 erg betreuren.

Korten van pensioenen

In de afgelopen jaren zijn bij een aantal fondsen kortingen toepast (PME 5,8%, PMT 6,6 %). Door de aanhoudend lage rekenrente dreigen in 2017 opnieuw kortingen. Het niet indexeren vinden alle deelnemers vervelend. Het korten van pensioenen leidt bij gepensioneerden tot emotionele reacties. Voor veel mensen wordt het dalende vertrouwen in het stelsel door (dreigende) kortingen verder aangetast. Ook de actieve deelnemers en de slapers worden gekort op hun opgebouwd pensioen, maar zij merken de korting pas op het moment van pensionering.

pdf versie

 

Jörg Sauer,

Directeur VHP2